Categorieën
Driestedenmunt Deventer-Kampen-Zwolle

De splijtmunt

Hoe de Driestedenmunt uiteenviel

Vanaf 1578 behoorde Deventer bij de opstandige gewesten. Al spoedig besloten de Staten-Generaal de munthuizen in die gewesten onder controle te brengen en onder meer het gewestelijk munthuis te Hasselt te heropenen, waarbij gemunt zou worden onder een door de Generaliteit bepaalde muntvoet. Dat was slecht nieuws voor de Driestedenmuntmeester Balthasar Wyntgens, die vanwege zijn eed gebonden was aan de veel strengere muntvoet van het Duitse Rijk. Hij vreesde te worden weggeconcurreerd door het nieuwe munthuis in Hasselt.

Verhuizing naar Kampen

Wyntgens wist te ritselen dat zijn zoons tot muntmeesters van de Overijsselse landschapsmunt werden benoemd en dat het gewestelijk munthuis te Kampen zou komen en niet in Hasselt. Vervolgens verzocht hij de Drie Steden om permissie om gedurende 6 maanden te Kampen te mogen munten. De reden hiervoor was de toenemende oorlogsdreiging. Immers, Deventer was sinds de inname omringd door Spaanse troepen en werd aan alle kanten bedreigd. Bovendien was de aanvoer van zilver problematisch. Kampen met zijn Zuiderzeehaven lag veel gunstiger. Bovendien hoopte Wijngens samen met zijn zoons in een gezamenlijk Driesteden- en gewestelijk munthuis gemakkelijker de bepalingen van de Westfaalse Münzkreis te kunnen ontduiken.

Deventer was faliekant tegen dit verhuisplan, immers, iedereen kon nagaan dat die tijdelijke verhuizing op een definitieve zou uitdraaien en dan kon de stad naar zijn invloed op de muntslag fluiten. Zwolle en Kampen echter stemden voor en in juni 1583 werd tot de verhuizing besloten, waarop in augustus Wyntgens zijn biezen pakte. De muntregisters van Deventer eindigen 25 augustus 1583.[1]

Aanklacht

Dit leidde tot een verwijdering van Deventer enerzijds en Kampen en Zwolle anderzijds. De gegriefde Deventer waardijn Nicolaes van Essen, diende – met steun van de Deventer magistraat – een aanklacht in tegen Wyntgens op beschuldiging van het slaan van te lichte daalders met een te laag gehalte. Dit leidde tot een verbitterde en slepende juridische strijd die vele jaren en vele rechtszaken zou beslaan en het tijdperk van de Driestedenmuntslag ruimschoots zou overleven. Telkens kreeg van Essen ongelijk, maar hij streed hardnekkig door, vaak gesteund door de Deventer magistraat. Maar noch bij de muntbuscontrole op de Probationstag te Keulen in 1589, noch bij een hoger beroep bij het Reichskammergericht te Speyer in 1590 kwamen overtredingen aan het licht. Pas na het overlijden van beide kemphanen stierf de zaak een stille dood.[2]

Driesteden arendrijksdaalder 1583
Muntheer: Rudolf II als Rooms-Duits keizer, 1576-1612
Oplaag: 68.189 (te zamen met Kampen)
Nominale waarde: 45 stuivers
Muntmeester: Balthasar Wyntgens (1555-1583 Deventer, 1583-1586 Kampen)
Muntteken: sterretje (Deventer)
Zilver (Ag) 0,885; 28,83 gr., Diameter: ca. 41 mm
Vz.: Drie gehelmde wapenschilden van de Rijkssteden Kampen, Deventer en Zwolle, daaronder jaartal. Omschrift: TRIVM*CIVI*IMPE*DAVEN*CAMPEN*3WOL
Kz.: Gekroonde dubbelkoppige Rijksadelaar. Omschrift: RODOL *II *D *G *ELEC *RO *IMPE *SEM *AVGVS’
Lit: Delm. 680 (R), V. 146.1; HNPM De04; CNM 2.13.5, FD 84b.; Davenport 8539.

Aan de omstreden arendrijksdaalders met het jaartal 1583 werden geen gebreken geconstateerd. Had Van Essen werkelijk valse daalders ontdekt of was het hem enkel te doen om zijn vijand Wyntgens te grazen te nemen? We zullen het nooit weten. Uiteindelijk heeft deze vete definitief bijgedragen tot de ontbinding van de Driestedenmuntslag.

Munttekens

Bij de arendrijksdaalders op naam van Rudolf II zijn de nog te Deventer geslagen exemplaren te herkennen aan een vijfpuntige ster * tussen de woorden van het omschrift. Driestedenmunten te Kampen geslagen (1583-1589) zijn te herkennen aan kruisvormige klaverblaadjes als interpunctie.[3]

De arendrijksdaalders met jaartal 1583 zijn in ruime meerderheid te Kampen geslagen. Een klein deel van de oplaag echter heeft echter het sterretje als muntteken en is nog te Deventer gemunt.

Tenslotte zijn er nog daalders van 1583 met als interpunctie een sterretje aan de ene zijde en een klaverblaadje aan de andere. Bij deze is de muntplaats onzeker. Volgens Fortuyn Droogleever gaat het hier mogelijk om daalders geslagen te Kampen met deels nog in Deventer gemaakte stempels.[4]

Sterretjes
(Deventer)
Klaverblaadjes
(Kampen)
Ster/klaverblad
(onzeker)
MA-shops131
NNC141
Deventer Museum 2 
Google afb. 82
Sixbid 2 
Mijn bezit1  
Totaal3 (11,5%)19 (73,2%)4 (15,3%)
Inventarisatie van alle Driesteden arendrijksdaalders van 1583 die ik online heb gevonden, uitgesplitst over munttekens/interpunctie (totaal 26 stuks, stand 5 november 2021). Tot 25 augustus 1583 is te Deventer gemunt, daarna te Kampen[5]
Met de nodige slagen om de arm volgt hieruit dat tot 26 augustus 1583 ca. 11% van de daalders van 1583 nog te Deventer is geslagen. Bijna 75% is zeker te Kampen geslagen en van de overige ruim 15% zullen we het wellicht nooit weten, maar vermoedelijk Kampen.

Het verraad van Stanley

24 januari 1587: William Stanley levert Deventer uit aan de Spanjaarden op de Brink, 18e-eeuwse prent door Simon Fokke (Rijksmuseum Amsterdam)

William Stanley (1548-1630) was een Ierse overste die het commando had over o.m. het Deventer garnizoen. Toen de Engelse landvoogd Leicester wegens onenigheid was vertrokken zag de katholieke Stanley zijn kans schoon om over te lopen naar het Spaanse kamp. Stanley nam direct contact op met de Spaanse gouverneur van Zutphen en leverde Deventer in januari 1587 uit aan de Spanjaarden. Zijn garnizoen ging in Spaanse dienst.

Het einde van de Driestedenmunt

In Kampen, dat in Staatse handen bleef, werden nog tot in 1591 daalders geslagen voor de Drie Steden. In 1591 werd Deventer door Prins Maurits belegerd en ingenomen. Nu alle drie de steden weer in Staatse handen waren informeerde het Deventer stadsbestuur bij Kampen en Zwolle naar eventuele voortzetting van de Driestedenmunt, onder voorwaarde dat deze weer in Deventer gevestigd zou worden. Daar konden Kampen en Zwolle zich niet in vinden. Bovendien hadden deze steden ieder voor zich al een eigen munthuis geopend. Deventer zou hun voorbeeld volgen en daarmee was voor de Driestedenmunt definitief het doek gevallen.

[1] Cost Jordens 2, p. 8.

[2] Gropp, p. 123.

[3] Soetens, p. 280, 286.

[4] Fortuyn Droogleever, Drie Steden, p. 5.

[5] Cost Jordens 2, p. 8.

Categorieën
Driestedenmunt Deventer-Kampen-Zwolle

Hele en halve arendrijksdaalders

Nu Deventer eind 1578 na de inname door Rennenberg deel uitmaakte van de opstandige gewesten, werd de muntslag van de Drie Steden voortgezet. Immers, Kampen was eerder dat jaar door Rennenberg ingenomen en Zwolle was in 1576 al naar het Staatse kamp overgelopen. Allereerst werd de aanmunting van de arendrijksdaalders hervat. Wat namelijk niet was veranderd, was dat de muntslag nog steeds ressorteerde onder het gezag van de Westfaalse Münzkreis en daarmee onder de Duitse keizer. Nu werd gemunt op naam van keizer Rudolf II, die regeerde vanaf 1576.

Drie Steden arendrijksdaalder 1578
Muntheer: Drie Steden
Op naam van: Rudolf II als Rooms-Duits keizer, 1576-1612
Nominale waarde: 45 stuivers
Muntteken: sterretje (Deventer)
Muntmeester: Balthasar Wijntgens (1555-1582 Deventer, 1583-1586 Kampen)
Zilver (Ag) 0,885; 29,01 gr., diameter ca. 41 mm
Vz.: Drie gehelmde wapenschilden van de Rijkssteden Kampen, Deventer en Zwolle, daaronder jaartal. Omschrift: TRIVM* CIVI* IMPE* DAVEN* CAMPEN* 3WOLL
Kz.: Gekroonde dubbelkoppige Rijksadelaar. Omschrift: RODOL *II *D *G *ELEC *RO *IMPE *SEM *AVGV’
Ref.: Delm. 680 (R); HNPM Dr04; CNM 2.13.5 var., FD 76.; Davenport 8539.

In het jaar 1578 vond het beleg van Rennenberg plaats. Omdat het beleg van 3 augustus tot 19 november duurde en omdat er vanwege het beleg sprake was van zilverschaarste, ligt het voor de hand dat de daalders met dit jaartal nog vóór het beleg zijn aangemunt. Helemaal zeker is dit echter niet want volgens de muntregisters is men vanaf november 1678 meteen weer daalders gaan aanmunten.

Crisis

De jaarlijkse oplaag van deze daalders is onbekend. Weliswaar zijn in de muntarchieven de hoeveelheden vermunt zilver overgeleverd, maar in afwijkende tijdvakken, waardoor de oplagen per jaartal niet meer te achterhalen zijn.[1] Bovendien leidden moeilijkheden met de zilveraanvoer naar Deventer tot onregelmatige oplagen. Immers, Deventer lag nog steeds te midden van door de Spanjaarden bezet gebied. Dit alles tot ergernis van muntmeester Wyntgens, die steeds minder te doen kreeg.

Dat was niet het enige probleem in de stad. Door de belegering was de handel in het slop geraakt. De Deventer jaarmarkten – de kurk waarop de handelsstad dreef – waren noodgedwongen stilgelegd. Pas vanaf 1606 zouden de jaarmarkten voorzichtig weer worden hervat. De magistraat stelde weliswaar alles in het werk om de bedrijvigheid weer op gang te brengen, maar het kwaad was al geschied: de meeste kooplieden hadden hun boeltje verhuisd naar Amsterdam. De ooit machtige handelsstad dreigde in crisis weg te zinken.

Halve arendrijksdaalders

Vanaf 1579 werden er elk jaar in geringe oplaag halve arendrijksdaalders geslagen met hetzelfde zilvergehalte als de hele. Vermoedelijk ging het ook hier om het vermunten van restpartijtjes zilver. Het aanmunten van halve versies in grote oplagen was voor de muntmeester zelden lonend. Immers, de productiekosten waren gelijk aan de hele versie, maar tegen de halve opbrengst.

Driesteden ½ arendrijksdaalder 1582
Muntheer: Rudolf II als Rooms-Duits keizer, 1576-1612
Muntplaats: Deventer
Nominale waarde: ½ daalder of 22½  stuiver
Muntmeester: Balthasar Wyntgens (1555-1582 Deventer, 1583-1586 Kampen)
Muntteken: sterretje (Deventer)
Zilver 885/1000, gewicht 14,35 gr., diameter: ca. 33,5 mm
Vz.: Drie gehelmde wapenschilden van de Rijkssteden Kampen, Deventer en Zwolle, daaronder jaartal. Omschrift: TRIUM* CIVI* IMPE* DAVEN* CAMPEN* ZWOL’
Kz.: Gekroonde dubbelkoppige Rijksadelaar. Omschrift: RODOL *II *D *G *ELEC *RO *IMP *SEM *AVGVST
Ref.: Delm. 681 (R2); HNPM Dr05; CNM 2.13.8 var., FD 83var.

[1] Gropp, p. 302.

Categorieën
Driestedenmunt Deventer-Kampen-Zwolle

De driestedenstuiver of ‘stuiter’

De Driestedenmuntslag van Deventer, Kampen en Zwolle richtte zich vooral op het Duitse Rijk en niet op de (Spaanse) Nederlanden, waar men staatkundig toe behoorde. Dit bracht de verplichting met zich mee zich aan de voorschriften van de Rijksdagen van het Keizerrijk te houden, zie ook het vorige bericht. Hoewel men die serieus trachtte te volgen, leidden bezwaren van de Niederrheinisch-Westfälische Münzkreis ertoe, dat de munt tussen 1571 en 1574 gesloten was. Daarna werd de muntslag in 1577 hervat met nieuwe arendrijksdaalders en een nieuwe kleine zilveren munt met de waarde van een Bourgondische stuiver, die hier doorgaans stuiter werd genoemd. De stuiters zijn maar gedurende één jaar geslagen, op naam van keizer Rudolf, die in 1576 zijn vader Maximiliaan had opgevolgd.[1]

Driesteden stuiver of stuiter 1577
Muntheer: Rudolf II, keizer van het Heilige Roomse Rijk, 1576-1612
Nominale waarde: 1 Bourgondische stuiver = 1/20 Karolusgulden = 1/45 Rijksdaalder
Muntplaats: Deventer
Muntmeester: Balthasar Wyntgens Sr., 1555-1583 (in Kampen tot 1586)
Oplaag: 592.000
Zilver 369/1000, gewicht: 2,82 gr., diameter: ca. 27,5 mm
Vz.: Wapenschild met de wapens der Drie Steden aaneengeketend, klaverblaadjes ter weerszijden, binnen parelcirkel, rijksappel en jaartal erboven. Omschrift: MO*NO*TRI*CI*IM’*DAV*CAM*ZWOL’
Kz.: lang gevoet kruis met gekroond rijkswapen in het centrum, binnen parelcirkel. Omschrift: RODOL / II*D*GR / ELE’*RO / IMPER
Ref.: V. 146-4; HNPM Dr10; CNM 2.13.20, FD 73a.
Nominale waarde

Deze stuiver of stuiter roept vragen op over het gehalte, de oplaag en de nominale waarde, waarover in de literatuur weinig is terug te vinden. Enig licht op de zaak werpt Gropp in zijn dissertatie[2]:

“Rond die tijd (vanaf maart 1577, red.) werd te Deventer ook met de vervaardiging van stuivers ter waarde van 15 plakken begonnen. De toestemming voor de aanmunting van deze stuivers had Wijntgens, […] reeds op 24 december 1576 van de muntleden van de Nederrijns-Westfaalse Kreits verkregen. Van deze vergunning maakte de stedelijke muntmeester nu rijkelijk gebruik. Tot december 1579 werden 2633 mark zilver tot stuivers vermunt, wat overeenkomt met een oplage van meer dan 200.000 stuks.”

We weten nu dus dat deze stuiver 15 plakken waard is. Een Overijsselse plak heeft de waarde van 1/8 Overijsselse stuiver en tevens 1/15 Brabantse of Bourgondische stuiver. Deze nieuwe ‘stuiter’ was dus gelijk in waarde met de Bourgondische stuiver. De minderwaardige Overijsselse stuiver werd door de Münzkreis verworpen. De Münzkreis wenste dus standaardisering van de stuiver op de Bourgondische voet van 1/45 rijksdaalder.

Gehalte

De Bourgondische stuiver bevatte in 1499 1,04 gr. fijn zilver. Onder Karel V en Philips II werd een politiek van stabiele munt gevoerd en veranderde de Bourgondische stuiver nauwelijks. Ook werd deze stuiver een rekeneenheid van 1/20 gulden.[3]

Oplaag

Nu we dit weten, kunnen we zowel het zilvergehalte als de oplaag van de stuiter berekenen. 2633 mark zilver komt overeen met 615.743 gram.[4] Bij 1,04 gr. fijn zilver per stuiver komt dit neer op een oplaag van 619.000 stuks en niet ruim 200.000 zoals Gropp hierboven stelt. Gropp is blijkbaar uitgegaan van het totaalgewicht van de stuiver (2,82 gr.) en niet van de zilverinhoud.

Ook het zilvergehalte is nu gemakkelijk te berekenen uit het muntgewicht: 1,04/2,82 = 369/1000.

Naam

En dan de vele namen voor deze munt, die stuiver, stuiter, oude plak of stoter werd genoemd. In de 14e eeuw was “plak” de gebruikelijke betiteling voor een zilveren munt van 2 groot.[5] Deze plak werd allengs minder waard. Later werd deze dubbele groot “stuiver” genoemd. Dit verklaart zowel de benaming “oude plak” als ook de naam “stuiver”, welke laatste in feite de officiële naam was. De benaming “stooter”, die Verkade[5] aan deze munt gaf, wordt tegenwoordig als foutief beschouwd, daar met deze benaming een munt bedoeld wordt met de waarde van 2½ stuiver. Cost Jordens houdt het veilig op “eene munt van de drie steden van 1577”.[7]

De naam “stuiter” tenslotte, is tot dusver voor geen enkele andere munt aangetroffen. Het moet hier gaan om een volksetymologische verbastering van het verwante woord stoter.

[1] Fortuyn Droogleever, Driesteden, p. 29.

[2] Gropp, p. 109.

[3] H.E. van Gelder, Geschiedenis van de stuiver, Muntverslag over het jaar 1952, Den Haag 1953, p. 41-47.

[4] We gaan er vanuit dat de Münzkreis de Trooise mark van 244,753 gr. voorschreef.

[5] H.E. van Gelder, ‘Botdragers en plakken’, JMP 56/57 (1969/1970), p. 117-121.

[6] Verkade, nr. 803.

[7] Cost Jordens 1, p. 63.

Categorieën
Driestedenmunt Deventer-Kampen-Zwolle

De arendrijksdaalder

Balthazar Wyntgens’ tsunami aan ‘minderwaardige’ karolusdaalders (zie een eerder bericht) overspoelde vanaf 1555 de Lage landen en vooral de noordelijke delen van het Duitse Keizerrijk, waar als vanouds de handelscontacten lagen. Daarmee hadden de Drie Steden hun hand overspeeld. De gevolgen bleven niet uit.

Aanklacht

In 1563 werden de Deventer, Kampen en Zwolle voor het Reichskammergericht in Speyer gedaagd wegens schending van de Rijksmuntverordening van 1559. In een smeekschrift aan keizer Maximiliaan II bezwoeren de drie steden hun onschuld en herhaalden hun eerdere argumenten.

Deze keizer, die duidelijk ruimdenkender en pragmatischer was dan zijn neef de landsheer koning Philips II, liet uiteindelijk de aanklacht vallen, onder voorwaarde dat de Drie Steden de Rijksmuntverordening nauwgezet moesten volgen. Bovendien moesten ze zich als muntplaats bij de Niederrheinisch-Westfälische Kreis aansluiten en zich aan hun ordereglement onderwerpen. De drie steden konden zich enkel inzake het muntwezen op de keizer beroepen; in alle andere gebieden was en bleef koning Philips II als landsheer verantwoordelijk.[1]

Drie Steden arendrijksdaalder 1567
Muntheer: Maximiliaan II als Rooms-Duits keizer, 1564-1576
Oplaag: 8.698[2]
Muntplaats: Deventer
Nominale waarde: 45 stuivers
Muntmeester: Balthasar Wyntgens 1555-1586
Muntteken: sterretje (Deventer)
Zilver 885/1000, gewicht 28,11 gr., diameter: ca. 40,4 mm
Vz.: Drie gehelmde wapenschilden van de Rijkssteden Kampen, Deventer en Zwolle, daaronder jaartal. Omschrift: TRIUM* CIVI* IMPE* DAVEN* CAMPEN* ZWOL’
Kz.: Gekroonde dubbelkoppige Rijksadelaar. Omschrift: MAXIMI* II* IMPE* AVGVS* P* F* DECRETO
Ref.: Delm. 676; FD 57a; CNM 2.13.4; Davenport 8537.

De geboorte van een nieuw type daalder

Zo sloeg muntmeester Balthazar Wyntgens vanaf 1567 een nieuwe Driestedenrijksdaalder van 45 stuivers die zeer nauw aansloot op de daalders die in het Duitse Rijk de ronde deden. Na Lebuïnus en het keizerportret werd nu de dubbelkoppige rijksadelaar van het Heilige Roomse Rijk op de keerzijde geplaatst, op naam van de Duitse keizer Maximiliaan II en later Rudolf II, in overeenstemming met de Reichsmünzordnung.

Koers

We zien dus dat de nieuwe arendrijksdaalder met 45 stuivers tegen een veel hogere koers werd uitgegeven dan de oude karolusdaalders, hoewel het gewicht en de zilverinhoud gelijk zijn gebleven. Dit duidt op een verhoging van de zilverprijs.

Met de drie achtereenvolgende typen daalders (Lebuïnus-, Karolus-, Arend-) demonstreerden de steden eerst hun onafhankelijkheid, vervolgens hun loyaliteit aan de keizer en tenslotte hun toebehoren aan het Keizerrijk.

Arendrijksdaalders waren 16e en 17e-eeuwse rijksdaalders, met de rijksadelaar in de beeldenaar ten teken dat ze zijn geslagen volgens de standaard van de Reichsmünzordnungen van 1566. Ze werden gewoonlijk gemunt op naam van de Rooms-Duitse keizer door de rijkssteden Deventer, Kampen en  Zwolle zowel samen als later afzonderlijk, de steden Groningen en Nijmegen, de abdis van Thorn, de bisschoppen van Luik en Kamerijk, de abt van Stavelot, en door de gewesten Gelderland, Utrecht, Friesland en de Groninger Ommelanden, benevens door diverse heren in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden.

Deze arendrijksdaalder verscheen vanaf 1567, waaronder ook de halve rijksdaalder (die binnenkort volgt). Na de zeer verzorgde stempels van de Karolusdaalders was bij de arendrijksdaalders al een geleidelijke teruggang in stempelkwaliteit te bemerken, een tendens die zich in de  17e eeuw voort zou zetten.

[1] Fortuyn Droogleever, Driesteden, p. 5.

[2] Gropp, p. 298. Dit getal is overigens gebaseerd op hele daalders. Er is echter een onbekend (maar aanzienlijk kleiner) aantal halve daalders in dit totaal begrepen, die half zoveel wegen (Gropp, p. 298, noot 17.)

Categorieën
Driestedenmunt Deventer-Kampen-Zwolle

De tiengosseler met Lebuïnus

Om het gat te vullen tussen kleingeld als plakken en driebutkens enerzijds en de karolusdaalders anderzijds kreeg muntmeester Wyntgens in 1560 toestemming voor het aanmunten van een zilveren tiengosseler. Ook bij deze munt werd de totale oplaag van ca. 71.000 stuks verdeeld in drieën, waarbij op de keerzijde telkens de stadsheilige van één der Drie Steden prijkte. We zien hier dus Lebuïnus nog een keertje opduiken, staande met kruisstaf en gebedenboek. Op de Kamper- en Zwolse versies verschenen respectievelijk Sint Nicolaas en de aartsengel Michael.

Drie Steden (Deventer) tiengosseler of snaphaan 1561
Muntheer: Driesteden Deventer, Kampen, Zwolle
Jaartal: (15)61
Nominale waarde: 16 plakken of 5,3 Brabantse stuiver
Muntplaats: Deventer
Muntmeester: Muntmeester: Balthasar Wyntgens (1555-1586)
Zilver 555/1000[1], gewicht 7,36 gr., diameter ca. 35 mm
Oplaag: ca. 23.700[2]
Vz.: Drie stadswapens aaneengeketend binnen een schild op lang gebloemd kruis. Omschrift: DAVEͶ /.CAMP / EͶ.ZW / OLLEͶ
Kz.: Staande stadsheilige Lebuinus met vaan. Omschrift: MOͶE . ͶO . TRIV / C / IVI . IMPER, alle N omgekeerd.
Ref.: VdCh. 7.45; FD 49a; Delm. 682 (R1); CNM 2.13.10.

[1] Berekend uit Cost Jordens I, p. 61.
[2] Cost Jordens I, p. 61.

Nominatie

De Drie Steden hanteerden een warrig muntsysteem dat volkomen afweek van dat in de overige Nederlanden, waar de (Carolus-)gulden van 20 (Brabantse) stuivers was voorgeschreven. Dat deden de steden vermoedelijk om zich aan controle van de centrale regering te Brussel te onttrekken. Bovendien dienden de driestedenmunten vooral de regionale circulatie en het Duitse achterland, waar een nominatie als de gosseler (zie hiervoor) kennelijk nog steeds ingang vond.

De nominale waarde van 10 gosselers was nagenoeg gelijk aan die van de aloude schelling van 6 (Brabantse) stuivers.

Volgens Cost Jordens[1] schijnen de tiengosselers gewild te zijn geweest, hoewel de oplaag nogal karig was. Resultaat is dat je ze tegenwoordig vrijwel nooit meer ziet in de handel of op veilingen. Hoewel de munt een fraai ontworpen stempel had, leed een groot deel van de oplaag aan een zwakke slag en waren alle N-en in de omschriften verkeerd om.

Het hierboven getoonde stuk heeft een stempelbreukje, wat op de voorzijde te zien is.

‘Snaphaan’

Onder de bevolking circuleerde nog een andere naam voor deze munt: de snaphaan. Vermoedelijk dankt de munt deze naam een 50 jaar eerder verschenen gelijknamig en ongeveer gelijkwaardig zilverstuk van hertog Karel van Gelre (zie ook de snaphaanschelling uit 1598). De hertog beeldde destijds zichzelf op zijn munt af als geharnaste ruiter met geheven zwaard, in de volksmond snaphaan genoemd, hetgeen “struikrover” betekent.
Uiteraard had de brave Lebuïnus op deze “snaphaan” niets met een struikrover van doen en hij zal deze benaming vast niet hebben goedgekeurd.

[1] Cost Jordens I, p. 61.

Categorieën
Driestedenmunt Deventer-Kampen-Zwolle

Het driebutken

We blijven nog even bij het kleingeld. Behalve de drieplakken, plakken en halve plakken mocht muntmeester Wyntgens op naam van de Drie Steden ook het iets grotere driebutken van 1½ Overijsselse stuiver ofwel 12 plak aanmunten.

De Overijsselse stuiver had een geringere waarde dan de Bourgondische. Een plak had hier een waarde van 1/8 Overijsselse stuiver, maar dat was slechts 1/15 Bourgondische stuiver. Een driebutken van 12 Overijsselse stuiver was dus gelijk aan 12/15 = 4/5 Bourgondische stuiver. Aangezien de Bourgondische stuiver de voorloper is van de stuiver uit het (generaliteits) guldentijdperk, had het driebutken de nominale waarde van 4 cent of 1/25 gulden.

Driesteden (Deventer) driebutken 1560

Nominale waarde: 1½ Overijsselse stuiver (12 plak)
Muntplaats: Deventer
Zilver ca. 268/1000[1], 2,06 gr.; Ø 23 mm.
Muntmeester: Balthasar Wijntgens Sr. (1555-86)
Oplage: 400.000 voor de gehele oplaag, ca. 133.000 voor de Deventer versie[1]
Vz.: Ingesneden wapenschild van Deventer op groot bloemenkruis binnen doorbroken parelrand,. Omschrift: TRIVM/CIVIT/IMPER/IAL*60
Kz.: Ingesneden wapenschildjes der Drie Steden, in centrum letter D, binnen doorbroken parelrand. Omschrift: DAVENTR*CAMPENS*ZWOLLEN.
Ref: VdCh. VIII-53; FD 46a, CNM 2.13.17.
Bijz.: Versie met CAMPENS (RR).

Zilver?

Hoewel officieel van zilver heeft dit driebutken een laag zilvergehalte. We spreken dan van biljoen, een mengsel van (veel) koper en (weinig) zilver. Doorgaans werden dit soort muntjes geblancheerd. De nog blanke muntplaatjes werden allereerst in een zuurbad gedompeld, waardoor het bovenste laagje koper oploste. Over bleef een sponsachtig laagje zilver. De munt die vervolgens geslagen werd kreeg zo een zilveren uiterlijk. Dat zilverlaagje sleet echter snel weg waardoor een koperkleurige munt overbleef. Dit exemplaar heeft – hoewel zwak geslagen – nog een beetje zilverglans.

Dit driebutken komt vermoedelijk niet uit een bodemvondst. Waarom niet? Welnu, muntjes met een laag zilvergehalte uit bodemvondsten hebben vaak een zilverkleur, een ruw en poreus oppervlak en een wat lager gewicht. Dat komt door eeuwenlange blootstelling aan zuren in de bodem, waardoor veel koper uit de munt is geoxideerd en de munt bedekt is geraakt met kopergroen. Na reiniging blijft een (poreus) zilveroppervlak over. Deze munt echter ziet er – afgezien van de wat zwakke slag – best gaaf uit en heeft nog een beetje zilverglans. Dit wijst erop dat dit muntje maar kort in omloop is geweest en niet of nauwelijks in contact is geweest met de bodem.

De naam

De naam driebutken is afgeleid van het dialectwoord butken “botje”, een oud woord voor stuiver. Zie ook een eerder bericht over een veel oudere vorm van dit muntje.

Muntplaats

Het Driesteden driebutken is niet uniform. De oplage werd in drie gelijke delen verdeeld en elke versie draagt op de voorzijde het stadswapen van één der drie steden en op de keerzijde de bijbehorende stadsletter D (Deventer), C (Kampen) of Z (Zwolle).

Bovenstaande drieplak is dus op naam van Deventer geslagen. Het betekent echter niet dat muntstukjes met een C of Z in Kampen of Zwolle zijn gemunt. Alle Driestedenmunten werden tot 1583 te Deventer geslagen.

Zeldzaamheid
Een bekende munthandelaar bood in zijn webshop exact hetzelfde muntje in wat mindere kwaliteit aan voor €70 met een verwijzing naar FD: “Fortuyn Drooglever trof deze variant met CAMPENS alleen aan in de collectie van de Nederlandsche Bank. Meestal is het met CAMPENSI. Deze variant is zeer zeldzaam. (RR)”
In het aanbod van een andere munthandelaar op de Verzamelbeurs te Gorssel trof ik onlangs een driebutken aan met ook CAMPENS in het omschrift. Wellicht is deze versie toch niet zo zeldzaam als Fortuyn Droogleever doet vermoeden.

[1] Gropp, p. 100.