Categorieën
De stedelijke munt

De wapenstuiver

De stad Deventer zocht naarstig naar mogelijkheden om het munthuis winstgevend te houden. Doordat het grote zilvergeld gestandaardiseerd was, was voor de Deventer munt het slaan van kleingeld het meest lucratief. Zo ging muntmeester Pieter Sluysken in 1591 over tot het slaan van grote hoeveelheden wapenstuivertjes. Al snel regende het klachten over de stortvloed van de ondermaatse Deventer stuivertjes, zelfs in naburige steden Kampen en Zwolle.

Deventer 1 stuiver 1691
Muntheer: Stad Deventer
Nominale waarde: 1 stuiver = 1/20 gulden
Muntplaats: Deventer
Muntmeesterteken: Hondje (Pieter Sluysken 1682-1711)
Oplaag: 490.000
Zilver 0,333[2], gewicht: 1,23/1.16 gr., diameter: ca. … mm
Vz.: Versierd gekroond wapenschild met Deventer stadswapen, binnen parelcirkel, 1 S ter weerszijden.
Kz.: DAVEN / TRIA / 1691 binnen parelcirkel.
Ref.: V. 156-6; HNPM De52; CNM 2.12.70, FD 235.

Het gewest Holland streefde in de late 17e eeuw naar standaardisatie van de munt en een vaststaande muntvoet met het oog op de (internationale) handel. Overeenstemming kwam er niet, en daarom ging Holland op z’n eentje over tot standaardisatie van schellingen en wapenstuivers.[1]

Afgezet

Deze Deventer wapenstuiver voldeed daar niet aan. Het zilvergehalte was te laag. De Deventer stuiver werd door de Generaliteit reeds vóór de uitgifte, op 10 april 1690, afgezet tot ½ stuiver.[3] Daarbij bleef het niet: de Deventer stuivers mochten de provincie niet verlaten. De ongelukkige met een beurs vol Deventer stuivertjes was de klos, want van enige schadevergoeding was geen sprake.

[1] Plakkaat van de Staten van Holland 7 augustus 1691 tot herstel van het muntwezen, Cost Jordens II, p. 57.

[2] CNM, p. 13.

[3] Fortuyn Droogleever, Deventer, p. 47.