Categorieën
De stedelijke munt

Swarte munt

en ander kleingeld

Bij gebrek aan middelen om groot geld te kunnen slaan had muntmeester van Harn in 1663 aan de stadsmagistraat verzocht om stuivers en duiten te mogen aanmunten, wat werd toegestaan. De Generaliteit klaagde echter dat Deventer te veel ‘swarte munt’ (duiten) sloeg. Deze waren enkel in Deventer gangbaar en te licht. Ook klaagden zij dat Deventer, Zwolle en Kampen elkaar beconcurreerden terwijl de provinciale munt ‘buiten slag’ werd gehouden en de gezellen ‘ledig gingen’.[1]

Deventer 1 stuiver 1663

Muntmeesterteken: geen (Johan van Harn)
Muntheer: Stad Deventer
Zilver, 250/1000[2], gewicht 1,14 gr., diameter 20 mm
Vz.: : Gekroond stadswapen van Deventer. De kroon reikend tot de rand. Gesplitste waardeaanduiding ter weerszijden van het wapenschild 1 S. Omschrift: MO . ARG . CIVIT . DAVENTRIÆ.
Kz.: Lang gelelied kruis met wapentje Oversticht in het hart. Omschrift: PACE / ET. / BELLO / CONS. “Standvastig in vrede en oorlog”.
Ref.: V. 156.4; FD 163a; HNPM De50; CNM 2.12.69.
Deventer duit 1663 (5e type)
Muntheer: Stad Deventer
Muntmeesterteken: geen (Johan van Harn)
Koper, gewicht 1,9 g., diameter 20,5 mm
Vz.: Bladerkrans om een cirkel met daarin de stadsnaam DA / VEN / TRIA en jaartal.
Kz.: Bladerkrans met daarin gekroond wapenschild van Deventer.
Ref.: V: 157.4; FD 164; HNPM De57; CNM 2.12.81; PW 7108.

Nabootsingen

Hoewel Deventer op allerlei manieren probeerde om onder de muntinstructies van de Staten-Generaal uit te komen, kon het altijd nog erger.

Van dit 5e type Deventer duit bestaan ook imitaties uit Reckheim, een aan de linkeroever van de Maas gelegen graafschap, waar veel vervalsingen van Nederlandse munten werden geslagen. Onderstaande munt is dus geen echte Deventer duit.

Reckheim, of tegenwoordig doorgaans Rekem genoemd, is een dorp aan de Maas, zo’n twee uur gaans ten noorden van Maastricht, nu in Belgisch Limburg.

Reckheim duit z.j. (1663; nabootsing Deventer)

Reckheimse duit z.j. (1663). De tekst op de voorzijde
luidt:“DA-ETR-TRIA” in plaats van DA-VEN-TRIA.

De nabootsingen waren zo ontworpen dat men zich bij klachten over de Rekemse munt kon verweren met het feit dat de opschriften op de Rekemse munten afweken van het origineel. Zo stond op de Friese namaakduiten niet “FRI-SIA” maar “FRI-CIR”, en op de Deventer imitatieduit “DA-ETR-TRIA” in plaats van “DA-VEN-TRIA”. Omdat in die dagen vrijwel niemand kon lezen zag de gemiddelde burger het verschil niet.

De Reckheimse imitaties hebben nooit een jaartal en voor de cryptische tekst op de bovenstaande Deventer duit wordt in de literatuur de volgende nogal vergezochte verklaring gegeven: DA-ETR-TRIA: De Aspremontis ET Reckheimensis Territorium Romanorum Imperi Augusti. De betekenis is: “van Aspremont en Reckheim, keizerlijk gebied van het Roomse rijk”.[3]

[1] Cost Jordens 2, p. 65.

[2] CNM (2009), p. 13.

[3] Encyclopedie van munten en papiergeld, Stichting Nederlandse Penningkabinetten (SNP).

Categorieën
De stedelijke munt

Twee edities duiten

Op 11 augustus 1617 gaf de  Deventer magistraat aan  muntmeester Matthijs Goossens weer toestemming om duiten te slaan: 120 stuks uit een mark koper.[1] Een duit woog dus ruim 2 gram.

Gewicht
De meeste 17e-eeuwse stedelijke duiten die je tegenwoordig aantreft halen die 2 gram bij lange na niet. Allereerst sloegen de muntmeesters de duiten al wat lichter dan voorgeschreven, om kosten te besparen. Slijtage door omloop en oxidatie in de bodem – veel duiten zijn bodemvondsten – hebben ook nog eens hun tol geëist.

Goossens overleed echter voordat hij kon beginnen met munten. Opvolger Meynaerts kreeg in oktober 1619 toestemming om 8 dagen lang duiten te slaan ‘op den ouden voet’ waar koper en stempels voor klaar lagen. Er zijn duiten geslagen met het jaartal 1617 en (zeldzaam) 1618.[2]

Deventer duit 1617
Muntplaats Deventer
Muntmeesterteken: geen (Claes Meynaerts)
Koper, gewicht 1,7 g., diameter 20 mm
Vz.: Tulpkrans, DA / VEN / TRIA, jaartal om wapentje van Oversticht.
Kz.: Gekroond stadswapen van Deventer gelegen op een stokkenkruis, omschrift: NO. VIDI. IVST. DER. (voluit: NON VIDI IUSTVM DERELICTVM, “Ik heb geen in de steek gelaten rechtvaardige gezien”, een tekst uit psalm 37:25.)
Ref.: FD 102; HNPM De55; CNM 2.12.77; PW 7105.

Een nieuwe muntmeester

In 1626 werd de in gevangenschap overleden muntmeester Claes Meynaerts opgevolgd door Johan Wyntgens. Een bekende naam: Johan was de kleinzoon van Balthazar Wyntgens, de roemruchte muntmeester van de Drie Steden en de neef van naamgenoot Johan Wyntgens die van 1619 tot 1626 voor de Overijsselse landschapsmunt te Deventer had gemunt. Over die landschapsmunt later meer.

Johan Wyntgens voerde de lelie uit het familiewapen als muntmeesterteken, dat overigens niet op zijn duiten staat. Ook een jaartal op de duit vond hij blijkbaar niet de moeite waard. Wyntgens sloeg – in tegenstelling tot zijn voorgangers – enkel voor de Generaliteit en niet op naam van de Duitse keizers. Dit had ongetwijfeld te maken met de aanklacht door de Generaliteit en het proces tegen voorganger Meynaerts, waarover eerder bij de goudgulden te lezen viel.

Deventer duit z.j. (1628)
Muntmeesterteken: geen (Johan Wyntgens, 1626-1644)
Oplaag: 320.000
Koper. gewicht 1,61 g., diameter: 21 mm
Vz.: Gekroond stadswapen, geplaatst op gevorkt kruis. Omschrift: NO.VIDI – IVST.DER.
Kz.: Bladerkrans met rozet in top met daarbinnen DA / VEN / TRIA. wapentje van Oversticht.
Ref. V. 157.1; FD 135; HNPM De56; CNM 2.12.79; PW 7106.

In juni 1628 vroeg Johan Wyntgens toestemming om halve stuivers en duiten aan te munten, naar verluidt om een plaatselijke koopman van kleingeld te voorzien. Hij mocht voor 2000 gulden aan duiten slaan. Aangezien er 20 maal 8 = 160 duiten in één gulden gingen, komt dat neer op 320.000 stuks. In mei 1629 werden de stempels ingetrokken samen met de stempels van de halve stuivers, omdat van die laatste teveel waren geslagen.[2]

[1] 1 mark troois is ongeveer 247 gram.

[2] Duiten.nl, Deventer.

Categorieën
De stedelijke munt

Een zware duit van 1602

In 1602 kreeg muntmeester Goossens naar wordt aangenomen opnieuw toestemming om duiten aan te munten, hoewel een stedelijke resolutie over deze duit nergens is teruggevonden. Over een oplaag is dan ook niets bekend. In ieder geval zijn Deventer duiten van 1602 vandaag de dag zeldzaam.  

Deventer duit 1602
Muntplaats: Deventer
Denominatie: Duit, 2 penningen
Muntheer: Deventer magistraat
Muntmeesterteken: rozet (Matthijs Goossens)
Koper, 3,52 g., 23.5 mm
Vz. Tulpkrans, DA / VEN / TRIA, jaartal om wapentje van Oversticht.
Kz. Gekroond stadswapen van Deventer gelegen op een stokkenkruis, omschrift: NON x VIDI x IVSTVM x DEREL x
Ref.: V. 157.3, FD 92; HNPM De55; CNM 2.12.76; PW 7103. (RR).

Gewicht

Deze duit weegt 3,52 gram. Voor een gewone duit lijkt dat nogal zwaar. De Deventer duiten wegen om en nabij de 2 gram, behalve die van 1594 die 3 gram weegt. Is hier wellicht sprake van een z.g. piedfort?[2]

Nou nee. Volgens Kees Pannekeet van duiten.nl is dit geen piedfort. Holland sloeg tot in 1598 zelfs duiten van 4 gram, in 1604 verlaagd tot 2,9 gram vanwege de gestegen koperprijs. Pas in 1626 werd het duitgewicht verder verlaagd naar 2,12 gram. De overige provincies en steden volgden vaak de muntvoet van Holland maar toch stiekem iets minder zwaar. Er was namelijk nooit een vaste muntvoet voor duiten afgesproken. Bovendien was er weinig controle op kopergeld. Iedereen deed dus maar wat. Pas al het werkelijk te bont werd gemaakt greep Holland in met een verbod of halvering van de waarde tot ½ duit.

Het is dus niet gek dat Deventer nog in 1602 een gewicht aanhield ergens tussen de 3 en 4 gram. De koperprijs liet dat toe. Men sprak af dat een bepaald aantal uit een mark moest komen. Hier kunnen zware en lichte exemplaren tussen zitten als het totaalgewicht maar een mark was (ca. 246 gram).
Bovenstaande munt is wat gesleten dus zal hij van oorsprong zelfs nog een paar tienden zwaarder zijn geweest.

Jaartal

Het jaartal is wat lastig leesbaar, maar het laatste cijfer lijkt wel op een 5 in plaats van een 2. Bij nadere beschouwing is hier echter sprake van een stempelfout: we zien hier een gespiegelde Z die op alle stukken van 1602 voorkomt. HNPM meldt als enige ook een Deventer duit van 1605 maar ik ga er vanuit dat dat een vergissing moet zijn door verkeerde interpretatie van deze stempelfout.

Categorieën
De stedelijke munt

Een nieuw begin met een duit

Na de inname door prins Maurits in 1591 begon de stad Deventer op eigen houtje een nieuwe periode van stedelijke muntslag. Maar behalve Deventer zelf was niemand er blij mee.

Bestorming van Deventer in 1591 door Prins Maurits (Rijksmuseum)

In de 15e eeuw was de Deventer begonnen met een eigen munthuis tijdens de jaren van grote welvaart, toen de rijke handelsstad behoefte had aan een stabiele waardevaste eigen munt tegenover de zwakke munt van de landsheer die enkel muntte uit winstbejag. Het Deventer van de 17e eeuw was een stad in verval. De stedelijke munt diende enkel om de armlastige stad van wat inkomsten te voorzien.

Verval
De Gelderse oorlogen en de strijd tegen de Spaanse overheerser hadden een einde gemaakt aan de economische bloei van de ooit machtige Hanzestad Deventer. De belegeringen en bombardementen in 1521, 1578 en 1591 en de inkwartiering van troepen waren op zich al desastreus voor de handel. Daarnaast zorgde de voortdurende strijd voor ontvolking van het platteland, met name door gevechten en plunderende legerscharen. Hierdoor viel het afzetgebied grotendeels weg. De schade voor de stad was enorm, honderden huizen waren beschadigd en stonden leeg. Het ingekwartierde garnizoen hing de burgers als een molensteen om de nek. Degenen die het zich konden veroorloven, vertrokken naar elders: het inwonertal van Deventer, dat midden 16e eeuw nog tegen de 11.000 lag, was rond 1600 teruggelopen tot circa 3500.[1] De handelshuizen die de stad ooit rijk maakten waren weggetrokken, de meeste naar Amsterdam. Deventer was een stad in verval.

Op eigen houtje

Na de inname van Deventer in 1591 door prins Maurits poogde de stadsmagistraat de Driestedenmuntslag met Kampen en Zwolle weer nieuw leven in te blazen, maar die poging strandde omdat Deventer eiste dat het gezamenlijke munthuis permanent naar Deventer moest terugkeren. Kampen en Zwolle waren – zeer tegen de zin van de Westfaalse Münz­kreis – al in 1587 op eigen houtje begonnen munten te slaan. Deventer besloot dat voorbeeld te volgen. Dit was tot ongenoegen van de Staten-Generaal omdat deze juist alle stedelijke munthuizen wilde sluiten. Immers, volgens hen bestond alleen het recht op een Driestedenmuntslag in één stad.

Deventer zette haar plannen toch door en bleef zich beroepen op de oude keizerlijke rechten, die ze – met uitzondering van de gouden munten – helemaal niet hadden. In 1594 opende Deventer zijn munthuis en werden er allereerst duiten aangemunt.

Deventer duit 1594 (type 1)

Muntplaats Deventer
Muntmeesterteken: roosje (Matthijs Engelkens 1594-1598)
Koper, gewicht 2,25 g., diameter 20 mm
Oplaag: 72.000
Vz.: Tulpkrans, DA / VEN / TRIA, jaartal 94 om wapentje van Oversticht.
Kz.: Deventer stadswapen binnen parelrand, omschrift: NON. VIDI. IVSTVM. DERELICTV
Ref. V. 157.2; FD 82a; HNPM De54; CNM 2.12.75; PW 7102.

De duit

Duiten zijn koperen kleingeld dat voor het eerst aan het eind van de 16e eeuw werd geslagen. Ze doken overal in de Lage Landen op. In Franstalige gebieden werden ze gigots genoemd. Tot op dat moment bezat al het kleingeld nog een miniem aandeeltje zilver, zodat er sprake was van ‘biljoen’ – hoewel het zilveraandeel tot futiele proporties was geslonken. De nieuwe duiten waren van 100% koper.

De nominale waarde van de duit was 2 penningen of 1/8 stuiver. De eerste “doyt” van het Deventer munthuis werd al in 1594 geslagen en behoort tot de eerste stedelijke Deventer munten na de periode van de Driestedenmuntslag. Voorlopers waren er echter al met de ‘duythmers’ eind 15e eeuw.

De muntmeester

Al in 1588 was Nicolaes van Essen aangesteld als muntmeester van Deventer.[2] Dit heerschap kennen we nog van de heilloze vete tegen de Driestedenmuntmeester Balthasar Wyntgens. In februari 1594 bevond Van Essen zich in Speyer bij het Landeskammergericht. Hij kreeg toestemming om voor 200 daalders “doyten” te slaan.[3] Bij een daalder van 45 stuivers betekent dit een oplage van ca. 72.000 stuks.

Uiteindelijk is deze duit toch niet onder Nicolaes van Essen geslagen. Deze reisde na zijn benoeming namelijk eerst door naar Keulen om zich daar officieel te laten beëdigen. De beëdiging werd hem geweigerd, ondanks de aanbevelingsbrief van de Deventer magistraat. De Münzkreis weigerde namelijk in te stemmen met een afzonderlijk Deventer munthuis.

Tot overmaat van ramp viel Van Essen op weg naar Deventer in handen van Spaanse soldaten en werd zodanig mishandeld dat hij kort na aankomst in Deventer aan zijn verwondingen overleed.

De duiten zijn daarom vermoedelijk pas vanaf augustus 1594 geslagen onder de nieuwe muntmeester Matthys Engelkens. In 1595 werd de Deventer munt alweer gesloten omdat de stad zich door de Staten-Generaal het muntrecht liet afkopen voor 2000 gulden per jaar. Daardoor blijft de productie van Engelkens beperkt tot deze ene duit van 1594. Bij de heropening in 1598 zou een nieuwe muntmeester aantreden: Matthijs Goossens.

Omschrift

Het omschrift op de keerzijde van de Deventer duiten luidt voluit: NON VIDI IUSTVM DERELICTVM, “Een rechtvaardige heb ik niet verlaten gezien”, een tekst uit psalm 37:25.

[1] H. Lubberding, De Noordenbergtoren te Deventer (1487-1772), p. 44.

[2] Soetens, p. 286.

[3] Gropp, p. 115. Zie ook Deventer magistraatsresolutie van 28 februari 1594.