Categorieën
De stedelijke munt

Vier ‘quade jaren’

Na het verraad van Stanley, januari 1587, was Deventer terug onder Spaans gezag, zie ook vorig bericht. De calvinisten vluchtten de stad uit en Deventer werd weer door en door paaps. Eén geluk had de stad dat de gehate bevelhebber Stanley meteen door de Spaanse autoriteit werd overgeplaatst, waarbij een einde kwam aan zijn schrikbewind en aan de plunderingen van zijn troepen. Maar schoten de burgers daar nu zoveel mee op?

Ellende

Bepaald niet! Deventer lag in een isolement. De handel kwam tot stilstand. De handelsroute van Holland naar Duitsland werd verlegd over Zwolle. De jaarmarkten werden stilgelegd. Blokkades en plunderingen van rondzwervende Staatse troepen in de omgeving leidden tot gebrek, armoede en hongersnood in de stad. Niet vreemd dat deze periode sindsdien bekend staat als de quade jaren.

Een muntje geboren uit rampspoed

Het mag een wonder heten, maar zelfs in deze kwade jaren werd in Deventer nog gemunt. Kleingeld weliswaar, buiten de Driestedenmuntslag om, maar nog onder Spaanse bezetting en vóór de officiële hervatting van de stedelijke munt. Muntjes tussen wal en schip dus.

Deventer ½ stuiver z.j. (1588)
Zilver 188/1000[4], gewicht 0,98 gr., diameter 20 mm.
Muntmeester: Nicolæs van Essen, 1588(?)-1594
Vz.: Gekroond stadswapen van Deventer. De kroon binnen parelcirkel. Gesplitste waardeaanduiding ter weerszijden van het wapenschild ½ S. Omschrift: x PACE. ET. BELLO. CONSTANS. (“Standvastig in vrede en oorlog”), doorlopend boven kroon.
Kz.: Lang gelelied kruis met open hart. In de kwadranten de letters D, E, H, S (“Deventer Eén Halve Stuiver”). Omschrift: MON – NOV – REIP – DAV x (Voluit: Moneta Nova Reipublicæ Daventriæ “Nieuwe munt van het bestuur van Deventer”.
Ref: FD 81a; HNPM De51; CNM  2.12.71.

Deze “Spaanse” halve stuiver uit 1588 is moeilijk te onderscheiden van de latere uit 1598. Men neemt aan dat de exemplaren met een kleine kroon op de keerzijde en kruisjes als interpunctie uit 1588 stammen.  Bovenstaand exemplaar – een bodemvondst – moet dus uit 1588 dateren.

Deventer 1 stuiver 1590
Zilver (Ag), 250/1000[4], 1,57 gr., 24,2 mm.
Muntmeester: Nicolæs van Essen, (1588(?)-1594)
Oplaag: nb.
Vz.: Gekroond stadswapen van Deventer binnen parelcirkel. Daarboven het jaartal. Gesplitste waardeaanduiding ter weerszijden van het wapenschild 1 S. Omschrift: PACE x ET x BELLO x CONSTANS “Standvastig in vrede en oorlog”.
Kz.: Lang gelelied kruis over een parelcirkel met wapentje Deventer in het hart. Omschrift: MONE / NOVA / REIP. / DAVE
Ref: FD 80; HNPM De49; CNM 2.12.68. (RRR)
Zeldzaam

Gedateerde stuivers werden aangemunt in 1588, 1589 en 1590. Oplagen zijn niet bekend maar moeten gezien de gebrekkige toestand in de stad zeer beperkt zijn geweest. Bij Cost Jordens (1855) waren Deventer munten uit de jaren 1587-90 niet bekend. Met name de stuivers zijn tegenwoordig bijzonder zeldzaam. Afbeeldingen in CNM, FD en HNPM betreffen alle hetzelfde stuk van de NNC met het jaartal 1589. Noch het Deventer Waagmuseum, noch de NNC hebben de stuiver uit 1590 in hun collectie. Het is de laatste Deventer munt die onder Spaanse bezetting is geslagen.

Muntmeester

In Kampen, dat evenals Zwolle nog aan Staatse kant stond, werd ondertussen de Driestedenmunt voortgezet. Deventer verzocht direct aan de steden Kampen en Zwolle om de Driestedenmunten niet meer uit naam van Deventer te slaan, maar dat verzoek werd genegeerd. Deze steden hadden geen boodschap aan verzoeken uit het vijandelijke kamp.

Toen Deventer er niet in slaagde de Driestedenmunt binnen haar muren terug te halen, werd waardijn Nicolæs van Essen, die ondertussen volop bezig was met zijn aanklacht tegen driestedenmuntmeester Balthazar Wyntgens, in 1588 als stedelijk muntmeester aangesteld.[1] Het tijdstip is echter niet geheel zeker. Gropp[2] meldt namelijk dat Van Essen pas in 1594 zijn aanstelling ontving en Besier[3] noemt 1589.

Vermoedelijk zitten die laatste twee ernaast. Immers, in 1588-90 werden te Deventer onder Spaans bewind deze stedelijke stuivers en halve stuivers geslagen. En daarvoor heb je nu eenmaal een muntmeester nodig.

[1] Soetens, p. 286.

[2] Gropp, p. 115.

[3] Besier, p. 121.

Categorieën
Overijsselse Landschapsmunt

Provinciale leeuwendaalder

In het tijdvak 1639-1645 was de Overijsselse Landschapsmunt terug in Deventer, met Hendrik Wyntgens als muntmeester. Hendrik was de zoon van Johan Wyntgens die ook al muntmeester van Overijssel in Deventer was geweest (1619-’25).

Hendrik Wyntgens muntte in het achterhuis van het voormalige pand ‘De Twaalf Apostelen’ aan de Brink.[1] Dat huis is later gesloopt maar het achterhuis bestaat nog steeds en kennen we nu als de Muntentoren. In deze periode werden vooral leeuwendaalders geslagen.

Overijssel leeuwendaalder 1643
Muntheer: Staten van Overijssel
Nominale waarde: 40 stuivers
Muntplaats: Deventer. De Overijsselse Landschapsmunt was 1639-1645 in Deventer gevestigd.
Muntmeesterteken: geen (Hendrik Wyntgens 1635-1645)
Zilver, 0,750, gewicht: 26,1 gr., diameter: …
Vz.: ridder naar rechts met wapenschild van Holland, binnen parelcirkel.
mschrift: MO.ARG.PRO.CON / FOE.BELG.TRAN (Moneta Argenta Provinciarum Foederatarum Belgii Transislania: “Zilveren munt van de Verenigde Provinciën van Nederland van Overijssel”)
Kz.: klimmende leeuw naar links binnen cirkel. Omschrift: CONFIDENS DNO NON MOVETVR.1643.
Ref: Delm. 856; V.139.3; HNPM Ov37; CNM.2.38.63.

De leeuwendaalder kwamen we al een paar keer eerder tegen. Deze munt was, zoals eerder vermeld, in 1575 ingevoerd op een gewicht van 27,68 g en een zilvergehalte van 0,750. De koers bedroeg in 1606 38 stuiver, inmiddels 40 stuiver en na 1659 42 stuiver. De leeuwendaalder was in de loop der jaren een handelsmunt geworden die vooral werd ingezet in de handel op de Levant. De stad Deventer sloeg leeuwendaalders vanaf 1640. Meer hierover in een eerder bericht.

1722?

Er zijn aanwijzingen dat in het jaar 1722 het Gewestelijk munthuis nogmaals in Deventer gevestigd zou zijn geweest.[2] Het is echter onwaarschijnlijk dat er toen ook daadwerkelijk te Deventer is gemunt. Na 1645 zijn er dus geen munten van Overijssel meer bekend die met zekerheid aan Deventer kunnen worden toegeschreven.

Dit was het dan

En met deze Leeuwendaalder van 1643 is mijn verhaal dan echt beëindigd. Mijn blog betrof een stad die meer dan zeven eeuwen munt sloeg. De Deventer muntslag, inmiddels al meer dan drie eeuwen geschiedenis, mag beschouwd worden als een belangrijk deel van de historie van het Nederlandse muntgeld.

Dit blog zal nog enige tijd te raadplegen zijn. Tevens zal mijn hele verhaal in boekvorm verschijnen. Mocht er ondertussen nog een nieuwe Deventer munt in mijn collectie worden verwelkomd, dan zal deze hier natuurlijk worden opgevoerd.

[1] Herweijer, p. 64. In de periode 1680-1711 heeft de stedelijke muntmeester Pieter Sluysken hier ook gemunt.

[2] Van der Wiel, H.J., “De Noord- en Zuid-Nederlandse muntmeesters” onder red. van B. van Beek, in de Encyclopedie van munten en bankbiljetten.

Categorieën
Overijsselse Landschapsmunt

De ‘Rijksdaalder met den halven man’

De Nederlandse rijksdaalder

De rijksdaalder was van oorsprong een munt met een vastgesteld zilvergehalte, volgens de besluiten van de Reichsmünzordnung geslagen, en in het Duits een Reichsthaler genaamd. Een rijksdaalder is dan ook letterlijk een daalder van het Rijk. In navolging van de Duitse Reichsthaler werden ten behoeve van de onderlinge handel door verschillende andere landen en steden (Denemarken, Zweden, Nederland) rijksdaalders geslagen. Zowel de Drie Steden als Deventer zelf hebben (arend)rijksdaalders aangemunt.

De rijksdaalder vormde zo een standaard munteenheid waarmee men de verschillende regionale munteenheden kon vergelijken, en hij speelde een belangrijke rol in de handel met de Oostzeelanden.

Overijssel Nederlandse rijksdaalder 1620
Muntheer: Staten van Overijssel
Muntplaats: Deventer. De Overijsselse Landschapsmunt was 1619-1625 in Deventer gevestigd.
Nominale waarde: 50 stuiver
Muntmeesterteken: roos (op beide zijden) (Johan Wyntgens 1611-1635)
Oplaag: 62980[1]
Zilver 0,885, 28,28 gr., 42,5mm
Vz.: Voorzijde: geharnaste edelman naar rechts met geschouderd zwaard en wapen van Overijssel binnen parelcirkel. Omschrift: MO.ARG.PRO / CONFOE.BELG.TRAN
Kz.: Keerzijde: Gekroond generaliteitswapen tussen jaartal, binnen parelcirkel. Omschrift: CONCORDIA.RES.PARVÆ.CRESCUNT
Ref: Delm. 948; V. 138.1; HNPM Ov44; CNM.3.38.68.

Generaliteitsmunten

In 1606 werden door de Republiek der Nederlanden de generaliteitsmunten ingevoerd. Hierbij werden munten volgens generaliteitsvoet in alle provincies aangemunt. Zo kwam het in dat jaar tot een Nederlandse rijksdaalder, die in sommige provinciën al enkele voorlopers had gehad met de prinsendaalder (1584-1603) en de Leicesterrijksdaalder (1586). Deze kwamen tijdens de opstand tegen Spanje in de plaats van de Bourgondische rijksdaalder van Filips II.

Deze Nederlandse rijksdaalder had een zilvergehalte van 0,885 en aanvankelijk een waarde van 47 stuivers, maar al spoedig werd deze verhoogd tot 50 en vanaf 1659 tot 52 stuivers. In de beeldenaar, de geharnaste edelman, is duidelijk de voorloper te herkennen, de Leicesterrijksdaalder, waarvan deze rijksdaalder als een voortzetting moet worden beschouwd. Deze Rijksdaalder stond in die dagen ook bekend als de ‘Rijksdaalder met den halven man’.[2]

Overijssel ½ Nederlandse rijksdaalder 1620
Muntheer: Staten van Overijssel
Muntplaats: Deventer. De Overijsselse Landschapsmunt was 1619-1625 in Deventer gevestigd.
Nominale waarde: 25 stuiver
Muntmeesterteken: roos op keerzijde (Johan Wijntgens 1611-1635)
Oplaag: 765[1]
Zilver 0,885; 14,32 gr.; Ø 33mm
Vz.: Voorzijde: geharnaste edelman naar rechts met geschouderd zwaard en wapen van Overijssel, binnen parelcirkel. Omschrift: MO.ARG.PRO./ CONFOE.BELG.TRANS
Kz.: Keerzijde: Gekroond generaliteitswapen tussen jaartal, binnen parelcirkel. Omschrift: CONCORDIA.RES.PARVÆ.CRESCVNT
Ref: Delm. 961 (R1); V. 138.2; HNPM Ov45; CNM 2.38.71.

De Nederlandse rijksdaalder werd geslagen van 1606 tot 1700 in alle gewesten behalve Stad en Lande[3], en bovendien van 1650-1676 in de steden Kampen en Zwolle. De Nederlandse rijksdaalder werd veel gebruikt voor de handel op de Oostzeelanden. Die rol werd in de tweede helft van de 17e eeuw overgenomen door de zilveren dukaat, die in 1659 het licht zag. De aanmunting van de Nederlandse rijksdaalder liep toen sterk terug. In 1700 werd te Utrecht het laatste exemplaar geslagen.

Te Deventer zijn in de jaren 1619-1625 Nederlandse rijksdaalders voor het landschap Overijssel geslagen – inclusief een klein aantal halve rijksdaalders in 1620 en 1621 – maar er zijn nooit Nederlandse rijksdaalders op naam van de stad Deventer aangemunt.[4] Vermoedelijk was het munten van deze rijksdaalder met zijn hoge zilvergehalte niet lucratief genoeg en gaf de stad de voorkeur aan de ‘zwakkere’ florijn.

Muntmeester

De muntmeester in de eerste Deventer periode van de Landschapsmunt (1619 t/m 1625) was Johan Wyntgens, een kleinzoon van driestedenmuntmeester Balthazar Wyntgens.

Wyntgens was in Zwolle begonnen, verhuisde met de munt mee naar Deventer, waar hij zijn woning en atelier had in het Meester Geertsklooster.[5] In 1626 zette hij zijn werk te Kampen voort.

[1] Besier, p. 103.

[2] Verkade, p. 30.

[3] Groningen, Stad en Ommelanden.

[4] CNM, p. 80 e.v.

[5] Cost Jordens 1, p. 55.

Categorieën
Overijsselse Landschapsmunt

Bezemstuiver

Naast de dubbele leeuwenstuiver van 1619 werd te Deventer voor de provincie Overijssel ook een enkele stuiver aangemunt.

Overijssel 1 stuiver 1619
Muntheer: Staten van Overijssel
Muntplaats: Deventer. De Overijsselse Landschapsmunt was 1619-1620 in Deventer gevestigd.
Muntmeesterteken: lelie
Muntmeester: Johan Wijntgens (1611-1635)
Zilver 0,333, 1,1 gr., ca. 19 mm.
Oplaag: 243.040[1]
Vz.: TRAΩS / ISVLA / NIA. / 1619, in bladerkrans.
Kz.: pijlbundel tussen I – S in bladerkrans.
Ref: V.143.5; HNPM Ov62; CNM.2.38.102.

In 1614 werden in de Republiek de eerste statenstuivers geslagen, op voet van de Staten-Generaal. Holland kwam in 1614 met een leeuwenstuiver, Zeeland volgde met een stuiver waarop de leeuw ontbrak maar met enkel nog en pijlenbundel op de beeldenaar. Met dank aan deze pijlbundel kreeg deze stuiver spoedig de naam bezemstuiver. Holland, Friesland en Overijssel volgden met hun eigen bezemstuivers in 1619. Later ook de andere provincies, behalve Groningen. De bezemstuiver had een lang leven; de laatste exemplaren werden in 1791 geslagen.

[1] CNM, p. 322.

Categorieën
Overijsselse Landschapsmunt

De Overijsselse Landschapsmunt te Deventer

In het vorige bericht lazen we hoe in 1708 de Deventer stedelijke muntslag definitief tot een einde kwam. Maar een deel van het verhaal van de Deventer muntslag is daarmee nog niet verteld. Er is namelijk gedurende de 17e eeuw over meerdere perioden gemunt voor het gewest Overijssel. Het munthuis van Overijssel wordt de Landschapsmunt genoemd.

De munten van Overijssel worden vaak buiten beschouwing gelaten als men spreekt over Deventer munten. Ten onrechte! In tenminste drie tijdvakken is de Overijsselse landschapsmunt te Deventer gevestigd geweest. Het aandeel van Deventer als muntplaats van de Overijsselse munten was echter gering.

Muntplaats

Als er iets onduidelijk is over de landschapsmunt van Overijssel dan is dat wel de vestigingsplaats tijdens de 17e en 18e eeuw. De literatuur vermeldt dat de munt afwisselend te Kampen, Zwolle en Deventer gehuisvest was maar een precies overzicht ontbreekt. Over de jaren na 1680 wordt gesteld dat de munt altijd te Kampen gevestigd is geweest en dat Deventer en Zwolle daarvoor gecompenseerd werden. Zeker is dat het Overijsselse munthuis in Deventer gevestigd was in de jaren 1581-1582, 1619-1625[1] en 1639-1645.[2] Van de eerste periode zijn geen met zekerheid in Deventer geslagen landschapsmunten bekend. In de tweede en derde periode werd vooral groot zilvergeld aangemunt, zoals leeuwendaalders en Nederlandse rijksdaalders.[3]

Numismaat P.J. Soetens meldt: “De provinciale munt was aanvankelijk tot 1612 in Kampen gevestigd en verhuisde daarna om de zes jaar van Kampen naar Zwolle en dan naar Deventer.”[4]

Dus:
Van 1583 tot 1612 te Kampen
In 1612 naar Zwolle
In 1619 naar Deventer
In 1626 naar Kampen
In 1632 naar Zwolle
In 1639 naar Deventer
In 1645 naar Kampen

In 1653 volgt een stilstand. De munt wordt in 1659 te Kampen hervat maar in 1669 volgt wederom stilstand. Na hervatting te Zwolle in 1675 wordt vanaf 1680 het Overijsselse munthuis definitief in Kampen gevestigd.

Leeuwendubbeltje

Het enige Overijsselse kleingeld dat te Deventer werd geslagen waren de bezemstuiver en de dubbele leeuwenstuiver van 1619. Overijsselse stuivers en dubbele stuivers uit de 17e eeuw vallen op door hun slechte afwerking. Ook de Deventer exemplaren vormen daar geen uitzondering op.

De dubbele leeuwenstuiver toont een klimmende leeuw met een zwaard en een pijlbundel in zijn klauwen. Deze zag het licht in Holland en Zeeland in 1614, als snel nagevolgd door alle provincies behalve Groningen. Overijssel volgde in 1615, zij het nog in Zwolle. Vanaf 1619 vond de muntslag in Deventer plaats.

Overijssel 2 stuiver 1619
Muntheer: Staten van Overijssel
Provincie: Overijssel
nominale waarde: 2 stuivers
Muntplaats: Deventer. De Overijsselse Landschapsmunt was 1619-1620 in Deventer gevestigd.
Muntmeesterteken: lelie (Johan Wyntgens 1611-1635)
Zilver 0,583, gewicht: 1,72 gr., diameter: …
Vz.: TRAN / ISVLA /.NIA. /.1619, binnen parelcirkel.
Kz.: klimmende leeuw met geheven zwaard en pijlenbundel naar links binnen parelcirkel, aan weerszijden 2 S.
Ref: V 143.2; HNPM Ov62; CNM 2.38.98.

Het jaartal op het bovenstaande muntje is niet goed leesbaar. Er bestaat ook een exemplaar van 1618 (Zwolle). Die laatste heeft echter als muntmeesterteken een Zwols wapentje en geen lelie zoals hier. Daarom is de afgebeelde munt met zekerheid een te Deventer gemunt exemplaar uit 1619.

[1] Cost Jordens 2, p. 55 e.v.

[2] Herweijer, p. 64.

[3] CNM, p. 302 e.v.

[4] Soetens, p. 296.

Categorieën
De stedelijke munt

Dubbeltjes voor de V.O.C.

de allerlaatste Deventer munten

De V.O.C had rond 1700 een grote behoefte aan kleingeld. Omdat het aanmaakverbod van 1694 nog gold vroeg het bedrijf machtiging aan de Staten-Generaal die meestal werd toegekend. Daarop kon de V.O.C. bij een provinciaal munthuis de bestelling plaatsen.

Muntmeester Pieter Sluysken had die vergunning niet maar wist van de stad Deventer in 1702, 1707 en 1708 telkens toestemming los te krijgen voor het aanmunten van dubbele stuivers voor de V.O.C. Deze werden echter door de Staten-Generaal prompt verboden. Het is onduidelijk of de V.O.C. desondanks het Deventer kleingeld naar de Oost heeft verscheept. Aan de slijtage op de meeste exemplaren is echter wel te zien dat ze in omloop moeten zijn geweest.

Deventer 2 stuiver 1707
Nominale waarde: 2 stuivers.
Jaartal: 1707
Muntplaats: Deventer
Oplaag: 23.000
Muntmeesterteken: Zittend hondje (Pieter Sluijsken, 1682-1711)
Zilver 0,583, gewicht: 1,6 gr., diameter ca. 15 mm
Vz.: DAVEN / TRIA / 1707
Kz.: Klimmende leeuw met pijlenbundel en geheven zwaard tussen 2 en s.
Ref.: V. 156.3; FD 244; HNPM De48; CNM 2.12.67.
Deventer 2 stuiver 1708
Nominale waarde: 2 stuivers.
Jaartal: 1708
Muntplaats: Deventer
Oplaag: 24.000
Muntmeesterteken: Zittend hondje (Pieter Sluijsken, 1682-1711)
Zilver 0,583, gewicht: 1,59 gr., diameter ca. 15 mm
Vz.: DAVEN / TRIA / 1708
Kz.: Klimmende leeuw met pijlenbundel en geheven zwaard tussen 2 en s.
Ref.: V. 156.3; FD 245; HNPM De48; CNM 2.12.67.

De allerlaatste Deventer munt

Muntmeester Pieter Sluysken bleef officieel tot zijn dood in 1711 in functie. Hij was de laatste muntmeester van Deventer. De dubbele stuiver van 1708 is de allerlaatste officiële stedelijke munt die te Deventer is geslagen.

Hiermee was een einde gekomen aan 723 jaar Deventer muntslag: eerst voor de Duitse koningen, vervolgens voor de Utrechtse bisschoppen, voor de stad zelf, voor de Drie steden en tenslotte weer voor de stad zelf. Oorlogen noch landsheerlijke bemoeizucht en dreigementen hebben de Deventer munt kunnen stoppen. Tegen de moderne tijd echter, met zijn door Holland ingevoerde standaardisatie en centralisatie bleek de Deventer munt, ondanks de ‘vindingrijkheid’ van diverse muntmeesters, niet meer opgewassen. Voor de verarmde provinciestad Deventer resteerden slechts weemoed en heimwee naar de glorieuze tijden van weleer.

Deventer munten, zoals zilveren dukaten, guldens, florijnen en rijderschellingen, bleven nog gedurende de gehele 18e eeuw in omloop. Pas bij de geldsanering onder koning Willem II in de jaren 1845-1849 werden de laatste ingenomen, om tot de nieuwe koninkrijksmunten te worden versmolten. Sommige wat mooiere stukken werden achtergehouden door verzamelaars en zijn tot op de dag van vandaag bewaard gebleven – samen met munten uit bodemvondsten, die toch elk jaar weer opduiken. Om dit verhaal te vertellen.

Is het verhaal over de munten van Deventer dan nu ten einde? Niet helemaal! Maar daarover volgende keer meer…

Categorieën
De stedelijke munt

Niets is wat het lijkt

De dubbeltjestoegift

Zoals in het vorige bericht te lezen viel, werd de Deventer munt in 1698 tegen een vergoeding van de Staten-Generaal van 4000 gulden per jaar gesloten. Definitief?

Nou nee. Muntmeester Pieter Sluysken is toch nog tot 1708 doorgegaan met het munten van dubbeltjes. Hij was een sjoemelaar die zich meermaals de woede van de generaalmeesters op de hals heeft gehaald.

Voor wie het nog niet weet: het dubbeltje dankt zijn naam aan het feit dat het een dubbele stuiver waard is. Zelfs de huidige munt van 10 eurocent wordt nog dubbeltje genoemd.

Kleingeldverbod

Omdat stuivers en dubbeltjes door diverse munthuizen jarenlang tegen een veel hogere koers waren uitgegeven dan het zilvergehalte kon verantwoorden, had al in 1694 de Generaliteit een verbod uitgevaardigd op de aanmaak van kleingeld. Sluysken bleef te Deventer ondanks alle verboden het door de Staten-Generaal zo gehate kleingeld slaan en verzon uiteenlopende trucs om onder de bepalingen uit te komen.[1]

Deventer 2 stuiver 1683
Nominale waarde: 2 stuivers
Muntheer: Stad Deventer
Muntplaats: Deventer
Oplaag: 290.000
Muntmeesterteken: Zittend hondje (Pieter Sluijsken, 1682-1711)
 Zilver 0,583, gewicht: 1.37 gr. diameter: Ca. 15 mm
Vz.: DAVEN / TRIA / 1683
Kz.: Klimmende leeuw met pijlenbundel en geheven zwaard tussen 2 en s.
Ref.: V. 156.3 FD 196a; HNPM De48; CNM 2.12.67.

Het dubbeltje van 1683

Aan bovenstaand dubbeltje is niets wat het lijkt. In ieder geval is dit dubbeltje niet in 1683 geslagen maar ongeveer 20 jaar later. Zelfs de slijtage is nep! Om de verbodsplakkaten te ontlopen heeft muntmeester Sluysken omstreeks 1702 een groot aantal dubbele stuivers geslagen met het jaartal 1683. Deze kregen daarna opzettelijk een wat gesleten uiterlijk mee.[2]

Maar met deze slimmigheid was Sluyskens’ trukendoos nog niet leeg. Daarover volgende keer meer.

[1] Enno van Gelder, p. 159.

[2] Cost Jordens 2, p. 84.